Mannentaal

 

Ik zat aan tafel. Mijn vader –zoals dat in die tijd hoorde- aan het hoofd van de lange eettafel. De stoel van mijn moeder bevond zich aan het andere eind. Daartussen zaten 10 kinderen waarvan ik de jongste was. Benjamin, nakomertje en oogappel van mijn moeder. Om die reden, had ik ook de plek naast haar stoel gekregen.

Op de korte momenten dat ze zat, voelde ik haar moederliefde voortdurend stralen. Een warmte, die je als kleine man liever kwijt dan rijk bent.

Het voelde niet echt stoer om als man door een vrouw betutteld en voorgetrokken te worden. Maar ik liet het toe, omdat ik van haar hield.

 

Ook mijn schooljuf wilde mij altijd zo dicht mogelijk in haar buurt hebben.

Vooraan in de klas, vlak voor de verhoging waarop haar bureautje op stond.

Meestal liep ze heen en weer door de klas of stond voor het bord.

Maar als ze het podium beklom en op haar stoel ging zitten,  kon in me moeilijk concentreren. Zonder daar enige moeite voor te doen, moest ik naar de scheiding tussen haar dijen en haar zwarte nylons kijken.

Tijdens het praten gingen haar benen dan langzaam uit elkaar en de elastieken van haar jarretelgordel spanden zich steeds meer boven haar beenvlees.

Op een dag ging haar vurig betoog over Het Behouden Huys op Nova Zembla,volkomen aan mij voorbij.

Mijn ogen werden naar de plek voor mijn neus getrokken, waar haar benen inmiddels samenkwamen in een kleine rode driehoek met kant.

Veel meer dan kou, honger en ijsberen hoorde ik niet.

Ik probeerde wat verkoeling te vinden op de grote schoolplaat van Cornelis Jetses, die ze voor het bord had gehangen.

Mijn ogen moesten terug naar de binnenkant van haar benen.

Met rood hoofd gingen mijn ogen langzaam en hulpeloos naar boven.

Boven de rand die haar boven- en onderlijf scheidde, keek ik haar verlegen, recht in de ogen aan.

Ze lachte even met haar ogen en vervolgde haar verhaal, alsof er niets aan de hand was.

Ik was opgewonden.

Zij was zich niet bewust, wat ze met een elfjarige man deed.

 

Die avond werd bij de overhoring door mijn oudere zus “Baart een zoon” met gulle lach in Barentsz gecorrigeerd.

 

Vader was licht aan het dementeren. Hij was zijn hele leven kleine zelfstandige geweest en werkte van ’s morgens vroeg tot diep in de nacht in zijn ateliertje op de eerste verdieping. Hij verliet de kleine ruimte slechts voor koffie, thee en de maaltijden.

Omdat hij te ver van mijn eetplek aan tafel zat, kende ik zijn lijflucht niet zo goed als die van mijn moeder.

 

Op een namiddag nadat ik uit school kwam, nodigde mijn vader me onverwachts een keer uit om zijn domein op de eerste etage te betreden. Normaal verboden terrein. De ruimte in ons huis, waar kinderen niet welkom waren.

Bij het betreden van de kleine ruimte sloegen de damp van boekbinderslijm vermengd met sigarettenrook, op mijn ogen en longen.

Het was er warm en benauwd.

Overal bladgoud, leer en stapels half vergane antieke boeken.

Een petroleumbrander waarboven een conservenblikje hing met een dikke ronde kwast, die in een bruine half verhardde  substantie zat. Gietijzeren martelwerktuigen. Schutbladen die aan een waslijn met knijpers te drogen hingen. Door mijn vader met de hand gemaakt met verf, ossengal en een kam waar wat tanden waren uitgebroken.

 

Het leek erop alsof mijn vader een klein, geheim museum in ons huis had aangelegd.

Overal waar ik op de wanden keek, zag ik een lijdende Jezus aan het kruis, bidprentjes en slechts één Mariabeeldje.

Op zijn werktafel een prachtig statenbijbel uit de zeventiende eeuw.

Goudopslag, leren kaft en een band met slot.

 

“Sikke-sakke-seetje!”, sprak mijn vader. Een zelf verzonnen woord dat hij altijd gebruikte als iets geweldig, fijn of lekker was.

 

“Lik die meid d’r sneetje”, rijmde mijn vader op zijn favoriete uitspraak om zijn tevredenheid over zijn vakmanschap te benadrukken.

We lachten samen hartelijk om de taal, die je niet in het bijzijn van vrouwen gebruikt. Het verbond was gesloten. Mannen onder elkaar.

 

Enthousiast en trots liet hij me zien hoe de bladzijden van het zojuist gerestaureerde boek prachtig – de een na de ander- in een soepele golf op elkaar vielen.

“Bij een slechte boekbinder, zouden de katernen stuk voor stuk vallen als je in het boek zou bladeren.

De kunst is, dat je niet ziet en voelt waar het ene katern ophoudt en het volgende begint”. 

 

We hoorden moeder “Aan Tafel” roepen.

Wij braken de korte rondleiding onmiddellijk af en begaven ons in rappe pas richting gedekte eettafel. Buiten dat we rammelden van de honger, was het vooral de stem van mijn moeder; het signaal in huis, dat niet genegeerd mocht worden.

 

Mijn moeder rook naar het eten dat nog niet was opgediend met een licht boeket van wasmiddel en boenwas. De geur van geborgenheid en autoriteit.

Als alle borden gevuld waren, iedereen recht zat en zijn mond hield, gaf moeder het sein tot aanvallen.

Vóór mijn tijd voorafgegaan door een gebed, maar sinds mijn moeder de Katholieke Kerk de rug had toegedraaid, slechts met de woorden “EET SMAKELIJK”.

Om de afwas te reduceren moest je van mijn moeder je bord goed schoonmaken voor het dessert.

Schoonlikken was verboden.

Om te voorkomen dat de aardappelresten zich met de zoete naspijs zou vermengen, hadden wij een schraaptechniek met de vork ontwikkeld, waardoor het bord schoner dan schoon werd.

Met zijn jarenlange ervaring en de handvaardigheid van een oude ambachtsman, was mijn vader steevast als eerst klaar.

Hij kreeg de vanillevla –als hoofd van het gezin- en als winnaar, het eerst opgediend.

De enorme kom met vla was tussen de arm en het lichaam van mijn moeder gekneld.

Met de vrije arm werd -met een volle schep met de soeplepel- het bord van mijn vader royaal gevuld.

 

“Sikke-sakke-seetje!” klonk het uit zijn mond.

 

“Waag het om te rijmen waar de kinderen bij zijn”, siste moeder tegen de gelukkige en stralende man.

Mijn arme vader boog het hoofd. Uit angst slikte hij zijn volgende zin samen met zijn eerste hap huisgemaakte vla weg.

Na het doorslikken van de lekkernij kon hij zich niet bedwingen en fluisterde hij  ineengekrompen en haast onhoorbaar, de rijmzin die ik tien minuten daarvoor al eerder had gehoord.

 

Het laatste dat ik die avond van mijn vader zag, was een man met een geel hoofd die zich stilzwijgend achter onze stoelen langs, naar de ruimte op de eerste etage begaf.

De plek waar hij kon zeggen, denken en voelen wat hij wilde.

De enige plek waar hij veilig voor mijn moeder was.